2006

2006

In 2006 stond het Golfproject van de 12 milieufederaties en de Nederlandse Golf Federatie centraal. Maaike van Lidth, werkzaam als NMU medewerker Ruimtelijke Ontwikkeling van 1993 tot 2012, was destijds projectleider van het Golfproject. We vroegen haar wat de aanleiding was en hoe het project tot stand is gekomen.

Begin jaren negentig werd mij, beleidsmedewerker RO, door directeur Nico Salm gevraagd om een visie te schrijven over golfbanen vanuit natuur-en milieubelang voor de NMU. De golfsport was in opkomst en er waren diverse initiatieven voor golfbanen in de provincie Utrecht. De andere milieufederaties hadden aan dit thema nog niet veel aandacht besteed.  Dit resulteerde in de nota ‘Provincie Utrecht, waar golfwaardig’. Deze notitie hebben we aangeboden aan een bestuurslid van de Nederlandse Golf Federatie (NGF) op de golfclub Anderstein in Maarsbergen. De eerste contacten tussen de NMU en de NGF werden daarmee gelegd,’ vertelde Maaike.

Ook vertelde Maaike ons dat er in die tijd een initiatief speelde voor een 9-holes golfbaan in Bunnik. De NMU verzette zich hiertegen, omdat het plangebied in een zoekgebied voor de EHS lag, die op dat moment nog begrenst moest worden door de provincie. De Raad van State oordeelde dat de golfbaan er mocht komen mits er bij de aanleg en het beheer rekening werd gehouden met de voorgestane natuurontwikkeling en er ook recreatief medegebruik kon plaatsvinden. Daarnaast moest er ook een dubbelbestemming, een golf -en natuurbestemming, worden gegeven aan het terrein en het een en ander moest worden vastgelegd in een convenant. Dit was de eerste golfbaan in Nederland met zo’n dubbelbestemming. Ook een monitoringsprogramma van de natuurontwikkeling moest worden vastgelegd in een convenant. Dit programma werd samen met de Vlinderstichting uitgevoerd. Zij hadden inmiddels ook contact met de NGF, waarvoor zij een eenvoudig en goed uitvoerbaar monitoringsprogramma schreven voor golfbanen. Dit deden zij in het kader van het nieuwe NGF-programma Committed to Green’.

Zes jaar lang was Maaike de projectleider van de monitoring op de Bunnikse golfclub. Het was een omvangrijke monitoring. Met lokale natuur en milieugroepen en leden van de vereniging werden planten, vlinders, libellen en vogels geteld. Het oppervlaktewater werd onderzocht via bemonstering van vijverwater door het Waterschap Stichtse Rijnlanden. Het grondwater werd via een aantal peilbuizen door het waterleidingsbedrijf Hydron onderzocht. Een bestuurslid van de NGF was erg onder de indruk van dit unieke programma en de jaarlijkse rapportages en evaluaties, die ik samen met Kars Veling van de Vlinderstichting maakte,’ vertelde Maaike.

Inmiddels werd er een idee opgevat voor een landelijk project met alle milieufederaties en de NGF, met daarbij als doel om te onderzoeken of en hoe golfbanen een bijdrage konden leveren aan natuurontwikkeling en recreatief medegebruik. De bedoeling was om te kijken of we allemaal de neuzen dezelfde groene kant op konden krijgen. De NGF was mede door de werkzaamheden in Bunnik enthousiast om dit ook te onderzoeken. Daarnaast wilde de NGF een groener imago creëren en waren ze bereid om het idee financieel bij te staan. Daardoor waren zij aanjager voor financiering door InnovatieNetwerk, de ANWB, Heijmans, het Min VWS en LNV en het Nationaal Groenfonds. In het projectteam zaten, behalve de NMU als projectleider, ook de Brabantse, de Noord-Hollandse en de Overijsselse Milieufederatie en de NGF. Het feitelijk onderzoek werd destijds uitgevoerd door Alterra en het Groenfonds. De uitkomst daarvan was een locatiebeleid met locatievoorwaarden die werden gesteld aan golfbanen met daarnaast oppervlakte-eisen die door de verschillende gewenste natuurdoeltypen van gebiedseigen natuurontwikkeling werden gesteld.

‘Dat betekende dat we adviseerden de golfbanen die voor 18 holes in ieder geval 50 ha. in beslag namen, soms nog groter te maken of bij ruimtegebrek er een ruime 9 holes baan van te maken. Het Groenfonds berekende wat een golfrondje vervolgens kostte bij de verschillende oppervlakte-eisen en de extra beheerskosten. Het toeval wilde dat de 50 meter ruimte tussen de golfholes, nodig voor de veiligheid, ook nodig is voor ecologische verbindingen voor de grotere zoogdieren als das en boommarter en ook de benodigde breedte is voor een strook groen die een mede-recreant een natuurbeleving geeft. Op die manier was er sprake van stapeling van functies, mits de groenstroken erop werden ingericht. Tijdens een druk telefonisch overleg met alle milieufederaties over teksten in de rapportage, zijn we het uiteindelijk eens geworden over de formulering,’ vertelde Maaike.

In september van 2006 is op een symposium ‘Een Golfbaan Natuurlijk’ in de Jaarbeurs in Utrecht de gelijknamige rapportage met de resultaten door de NGF en de 12 Milieufederaties gepresenteerd. De presentatie was vooral gericht op gemeenten die verantwoordelijk waren voor de ruimtelijke inpassing. Twee totaal verschillende werelden die elkaar hadden gevonden gaf natuurlijk best veel aandacht van de pers. Ondanks ieders goede voornemen vraagt Maaike zich af of het locatiebeleid veel is toegepast. ‘In ieder geval heeft de NMU bijgedragen aan een groener bewustzijn van de golfwereld en de groene beheerprogramma’s die NGF voor golfbanen verder heeft ontwikkeld,’ eindigt Maaike.

 

Tags: